Verslag

Rens van de Plas

2025.1

BOUWSTOF

De studio van Schouwburg Concertzaal Tilburg zit op 19 maart weer vol met aandachtige luisteraars. Zij horen vanavond het verhaal van Marieke Kums, die een boek over wooncoöperaties schreef. Ze luisteren naar de filosofie van Robert Younger, het nieuwe head of Urban Design aan de Fontys. En Annette Jansen schuift aan, om te vertellen over de wonderlijke idealen van architect Jaap Bakema.

Maar voordat zij het podium betreden bijt wethouder Bas van der Pol het spits af. Hij wil het hebben over het Kenniskwartier in Tilburg-West: een wijk waar de komende jaren tienduizend woningen bij moeten komen en die dus ingrijpend gaat veranderen. Van der Pol is in de wederopbouwwijk opgegroeid en kent hem dus goed. ‘Tienduizend woningen klinkt veel, maar het is relatieve groei’, zegt de wethouder. ‘Er wonen op dit moment veertig procent minder mensen dan in het verleden.’

Wat voor wijk moet het Kenniskwartier worden? Daarvoor heeft de gemeente wat uitgangspunten op papier gezet. ‘We willen op een ontspannen manier woningen toevoegen. Tilburg West heeft een fantastisch wijkwinkelcentrum en er ligt praktisch een bos om de hoek, maar tegelijkertijd functioneert het station niet optimaal. We hebben steeds opnieuw gesprekken gevoerd met inwoners en andere betrokkenen. Nu het steeds preciezer wordt, krijg je hier en daar schuring. Dat voorkom je niet.’

Een lange esplanade

De wethouder wil graag verbindingen maken. ‘We slopen het viaduct aan de Ringbaan-West en bouwen het opnieuw op, zodat je er onderdoor kunt fietsen en wandelen. Zo leggen we een verbinding met het Spoorpark. Aan de andere kant van het spoor liggen een aantal vijvers: dat gebied willen we met Boerke Mutsaerspark als werktitel als park doorontwikkelen. En we gaan ook 90.000 vierkante meter ander programma realiseren: we willen werken terug de stad in brengen. Niet alleen kantoren, maar ook zeker makers en maatschappelijke functies.’

Ook belangrijk: de mobiliteitstransitie. Tilburg gaat in het gebied hoogwaardige ov-lijnen realiseren met vrije busbanen om te zorgen dat die lijnen ongeveer 18 procent van het vervoer gaan uitmaken. Dat is nu nog zo’n 3 procent. ‘Bij het bos komt een nieuwe verbinding tussen Tilburg University en het Wandelbos voor langzaam vervoer. Ter hoogte van het sportveld van het Theresialyceum komt ook nog een extra verbinding.’

Als het om voorzieningen gaat kijkt de wethouder de kunst af bij de universiteit: die hebben een esplanade aangelegd. Een wandel- en fietsboulevard waar alle functies links en rechts aan te vinden zijn. ‘Er komt één lang esplanade van binnenstad tot bos’, zegt de wethouder. ‘Je kunt straks een kopje koffie nemen op de vijfsprong, naar het Spoorpark wandelen en doorwandelen naar het bos. Dat is de kwaliteit die een stad rijk maakt.

De gebiedsvisie is nu omgeschreven in een omgevingsprogramma. Grof gezegd betekent dat dat de lijnen voor de toekomst zijn uitgezet en dat de stad heeft bedacht hoe duurzaamheid, gezondheid en sociale inclusiviteit in de wijk gewaarborgd kunnen worden. ‘Er zijn nog geen detailprojecten. We hebben dit plan nu vrijgegeven om nog meer van inwoners te horen wat ze van het plan vinden.’

Wat de opvolgers van Van der Pol in de gaten moeten blijven houden? Sturing geven, denkt hij zelf. ‘Je moet hier stedenbouw bedrijven, dat zijn we niet meer zo gewend. We moeten steeds vanuit het plan blijven denken en dit niet kavel voor kavel ontwikkelen.’ Het vraagt om regie vanuit de gemeente. De traditionele rol die de gemeente oppakt, die van facilitator, volstaat hier dus niet. ‘Je moet zelf een opvatting hebben én je moet goed samenwerken. Dit krijg je namelijk niet bij elkaar gefaciliteerd.’

De collectieve droom

De komende weken publiceert CAST op de nieuwe website een reeks artikelen op de online Verdieping die gaat over wonen als collectieve en culturele opgave. Een van die artikelen is een preview van het nieuwe boek De architectuur van wooncoöperaties dat in april verschijnt. Dat boek is geschreven door Carolin Koopman en Marieke Kums.

Wat is een wooncoöperatie eigenlijk precies? Kums legt het uit. ‘Je kan in je eentje een woning kopen of een woning huren. Maar je kunt ook met een groep mensen een organisatie beginnen en die organisatie eigenaar van het gebouw maken. Je bent lid van de coöperatie die eigenaar van het gebouw is. Ga je verhuizen, dan ben je geen lid van de organisatie meer.’ ‘In Nederland is dat niet een erg gebruikelijke woonvorm’, vertelt ze. ‘De droom is hier toch om je eigen woning te bezitten. Samen bouwen gebeurt hier wel, in collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO), maar samen wonen gebeurt veel minder vaak.’

In landen als Oostenrijk en Zwitserland is juist minder dan veertig procent eigenaar van een woning en is collectief wonen veel gebruikelijker. Dat heeft ook met de landelijke economieën te maken. Nederland is tenslotte geen spaareconomie: mede door het beleid van de overheid sluiten we hier veel vaker hypotheken af en verhuizen we veel vaker als we dat nodig vinden. ‘In Oostenrijk spaar je langer voor je droomwoning en leef je daar echt naartoe. Je verkoopt daar minder snel een woning weer na twee jaar door.’

Tussen wal en schip

Het idee achter een wooncoöperatie is vaak betaalbaarheid. ‘Als je voor jezelf bouwt, hoef je daar geen winst voor te maken. Daardoor kun je relatief goedkoop bouwen’, vertelt Kums. ‘Een commerciële partij wil wél winst maken en dat maakt de koopkosten altijd een stuk hoger. In een wooncoöperatie streven ze naar een zo laag mogelijke huur die ook tot in lengte der dagen in stand blijft. Voor het middensegment is het een fijne oplossing: zij kunnen vaak nét geen vrijesectorwoning kopen en verdienen te veel voor sociale huur.’

Hebben we daar eigenlijk niet de woningcorporaties voor? Zij zijn er toch voor om betaalbare huisvesting te realiseren? Dat klopt, zegt Kums, en die rol hebben ze ook lang op zich kunnen nemen. ‘Maar je ziet dat er ook een beetje een stagnatie heeft plaatsgevonden. Er zijn veel minder woningen gerealiseerd en er is ook een deel verkocht.’ Dat maakt de wooncoöperatie dus tot een aantrekkelijk alternatief.

Voor goede voorbeelden moeten we naar het buitenland. Koopman en Kums hebben vijftien casussen uitgeplozen, waarvan de wooncoöperatie Collegium Academium in het Duitse Heidelberg er één is. ‘Na de Tweede Wereldoorlog mochten studenten daar oefenen met democratisch samenleving. Zij stichtten een wooncoöperatie en in de jaren 90 heeft de universiteit het gebouw teruggeclaimd.’ Studenten van nu hebben de studenten van toen, die nu professor aan de universiteit zijn, gepord en gezegd: wij willen een ecologisch woonproject maken.

Dat project is er ook gekomen: 98 woningen in clusters van vier woongroepen. ‘Als er nieuwe kamergenoten bijkomen, kunnen ze zelf wandjes bijbouwen in de werkplaats. Het is superpopulair: de studenten krijgen voor weinig geld heel veel en ze beheren de panden ook zelf.’

Er zijn ook enkele Nederlandse projecten, zoals De Warren en de Nieuwe Meent in Amsterdam. Maar dat het in Nederland nog niet echt van de grond komt, heeft misschien ook te maken met de aankoopprijzen van grond. Een wooncoöperatie is namelijk geen organisatie met winstoogmerk en als zij grond aan willen kopen op de Europese aanbestedingswijze, dan delven de coöperaties al snel het onderspit. Werken met erfpacht kan daarbij een uitkomst zijn: dat verlaagt de druk op de financiering. ‘Steden kunnen er ook beleid op maken. In München wordt dertig procent van alle nieuwe gronden bestemd voor wooncoöperaties. Daar is een hele revival gaande.’

Lokaal, duurzaam en menselijk

Nadat Tim in zijn Tourtje Tilburg met Tim langs is geweest bij de Spinaker, stapt Robert Younger het podium op. De jonge stedelijk ontwerper is partner bij bureau NEW ENVIRONMENTS en vorig jaar aangesteld als head of Urban Design bij de Fontys-master ‘Architecture and Urbanism’. Voor Younger staat ecologie aan de basis van elk stedelijk ontwerp. ‘Wie aan het landschap denkt, maakt een meer intuïtief en begrijpelijk ontwerpproces door’, denkt hij.

Geen beter land voor zo’n denker dan Nederland, zou je zeggen. ‘Hier heerst echt een cultuur waarbij ontwerpers voortdurend rekening moeten houden met het landschap en het water’, zegt Younger. ‘In Duitsland is landschapsarchitectuur meer een soort tuinieren. Ik was verrast dat de landschapsarchitect hier op gelijke voet met de architect staat en dat vaak in het begin van een ontwerp al aan het landschap wordt gedacht.’

Voor zijn eerste project in Nederland ontwierp Younger een ‘dynamische dijk’, die niet bestaat uit op elkaar gestapelde stenen, maar juist uit kleine buffereilandjes. Het is tekenend voor zijn filosofie: niet alles moet groter, beter, meer. Younger zoekt juist naar balans met de aarde. ‘We houden te vaak rekening met een toekomst die vaak niet uitkomt. De economie verandert voortdurend, het milieu en de mens doen dat ook. Dat betekent dat er veel mogelijke toekomsten zijn waar we ons bewust van moeten zijn.’

Wat de ontwerper betreft betekent dat dat we veel duurzamer moeten gaan bouwen. ‘Het duurt vaak dertig jaar voor een boom volgroeid is. Een gebouw bouwen kan daarentegen in drie jaar. Die processen zou ik graag wat beter uitlijnen.’ In Youngers ideale wereld planten we bossen aan waarvan we het hout gebruiken om nieuwe woningen te bouwen, het liefst zo lokaal mogelijk. Ja, dat kost tijd, maar juist die tijd zorgt voor een stukje bewustzijn.

Hij ontwikkelde een nieuw curriculum voor de masteropleiding. Onder meer het thema degrowth – ‘ontgroei’ – maakt daar onderdeel van uit. ‘Dat is een hele holistische manier van denken.’ Verwijzend naar het interview met Marieke Kums: ‘Ik denk dat je de wooncoöperaties ook degrowth kunt noemen. Het gaat er niet om dat je in het grootste appartement woont: juist het delen van de ruimtes is belangrijk. Sinds het modernisme zijn we de focus op wat ons mensen maakt een beetje verloren. We denken er nu nog over na hoe we nieuwe waarden aan degrowth kunnen ontleden.’

Uiteindelijk hoopt Younger dat zijn studenten tijdens de master hun beste ideeën leren communiceren met de wereld. ‘Het maakt niet uit of ik dat goede of slechte ideeën vind, het gaat erom dat studenten hun hele potentieel benutten.’

Liefde voor de ruimte

Voordat Martijn Neggers de avond afsluit, neemt Annette Jansen plaats in de stoel. De antropologe schreef het boek Totale ruimte over architect Jaap Bakema. ‘Ik ben adviseur wederopbouw en houd me bezig met het opbouwen van het moreel van een samenleving na tijden van oorlog. Op een bepaald moment vond ik de oorlogsdagboeken van Bakema. Die fascineerden me enorm’, vertelt Jansen. ‘Hij liet zien dat hij niet alleen het vertrouwen in de mensheid wilde herstellen, maar ook de verzuiling wilde doorbreken.’

Bakema is als wederhelft van architectenbureau Van den Broek en Bakema bekend van talloze ontwerpen. Niet alleen de Katterug in Tilburg, maar ook winkelcentrum Woensel in Eindhoven en de Lijnbaan in Rotterdam. Ze begon aan de reconstructie van zijn verhaal. Het verhaal van een man die vol ‘explosieve energie’ zat, zoals Jansen het zelf omschrijft. Ze bezocht zijn gebouwen en voerde gesprekken met familieleden.

Uit een fragment van het AVRO-programma Van stoel tot stad wordt meteen duidelijk wat voor karakter Bakema is. ‘Men heeft wel eens gezegd dat er twee dingen zijn waarover men eigenlijk niet kan spreken. Ik meen dat het zo was dat je niet over liefde kunt praten en niet over ruimte’, spreekt Bakema de televisiekijker toe voor een krijtbord. ‘Als ik nu bovendien nog zeg dat ik wil praten over liefde voor ruimte, dan begrijpt u wel dat het onderwerp moeilijk is. Vooral op zondagavond misschien. Toch denk ik dat het de moeite waard is om het te doen. En daarom doe ik het ook wel weer graag.’

Die combinatie van rauwheid en poëzie raakte Jansen ontzettend. ‘De liefde voor de ruimte begon bij Bakema toen hij als enig kind van een arbeidersgezin door de Groningse polders zwierf. Hij beschrijft aan een Duitse vriend dat hij hutten bouwde in het struikgewas en luisterde hoe de regen op de bladeren viel en de wind aan de takken rukte.’ Bakema vond dat de architect die de kleine ruimte schiep mensen bewust moest maken van de veel grotere, oneindige ruimte om hen heen.

Net na de Eerste Wereldoorlog waren mensen geschokt van die enorme vernietigingskracht van wapens en industrie, ingegeven door dogma’s en autoriteit. In de Tweede Wereldoorlog kreeg Bakema daar zelf mee te maken: toen hij via de Pyreneeën probeerde te vluchten, werden zijn vluchtgenoten gevangengenomen en geëxecuteerd. Bakema ontsprong de dans, maar hij maakte in een kamp alsnog de meest tragische ontberingen door. ‘Ieder mens heeft het zwart van Hitler en het wit van Gandhi’, schreef hij op een papiertje.

Bakema zette tijdens zijn carrière een soort tegenbeweging in: hij wilde letterlijk ruimte scheppen waar mensen vrij van kerk en dwang antwoord op de grote vragen van het leven konden vinden. Mensen moeten de ruimte krijgen om boven hun natuurlijke driften uit te stijgen. ‘Zijn collega’s vonden hem vaak te zweverig. Had Bakema het over total space, dan zeiden zijn collega’s: “Total, dat is toch een tankstation?” Er werd om hem gelachen, maar Bakema bleef stug volhouden.’

Een van de vondsten van de architect was het Boom-model. ‘Je kunt onder de boom wonen, dan moet je jezelf vertrouwd kunnen maken met het leven op de bodem. Je kunt ook naast de boom wonen, dan maak je jezelf vertrouwd met het leven in de boom, zoals de vogels en de bladeren. Woon je boven de boom, dan richt je je naar de sterren, de zon en de hemel.’ In al zijn ontwerpen gebruikte hij die drietrap, legt Jansen uit.

Hoewel de zaal bij de Katterug niet meteen de link legt met de poëzie van Bakema, past ook dat gebouw in zijn menswaardige filosofie. ‘Dat gebouw is bijzonder, omdat het niet aan één kant afgesloten is en dus aan beide zijden galerijen heeft. Aan de ene kant geeft het gebouw geborgenheid en veiligheid, aan de andere kant uitzicht. Dat soort verbindingsstukken gebruikte hij overal. Hij wilde dat mensen zich voortdurend bewust zouden worden van de verbinding tussen binnen en buiten.’

Jansen sluit af met een citaat van Bakema uit haar boek. ‘Wij verliezen begrip voor de simpele dingen van alledag. We hebben geen tijd, geen tijd om te leven en zelfs geen tijd om fatsoenlijk dood te gaan. Wij ijlen van het een naar het ander in grenzeloze oppervlakkigheid, terwijl we alleen maar als de bliksem zouden moeten voortmaken dat we onze diepgang herstellen. Daarmee bedoel ik natuurlijk niet dat we allemaal moeten gaan zitten filosoferen. Het leven is immers een wonder waar je toch niet achter komt. Je moet het beleven. Want het leven is geen sleur. Het leven is een verrukkelijke veelvuldigheid. En dat moet je aan ieder gebouw kunnen zien.’

De volgende editie van BOUWSTOF is op 18 juni 2025.