Verslag

Rens van de Plas

2024.3

BOUWSTOF

De nieuwe stoelen in de studio van de Tilburgse schouwburg lenen zich prima voor een nieuwe BOUWSTOF. In deze editie bespreken we onder meer een zoektocht langs de randen van de stad, het eigenwijze karakter van architect Carel Weeber én het verzet tegen het clichématige motto ‘bouwen, bouwen, bouwen.’

We trappen af met een gesprek met Tony Wijntuin. Als strateeg mixed-use voorzieningen probeert hij winkelgebieden die onvoldoende met hun tijd zijn meegegaan een nieuwe impuls te geven. De Westermarkt is een klassiek voorbeeld van een winkelcentrum dat met de jaren is afgetakeld. ‘De bewoners van de wijk zijn met de jaren veranderd, er is een influx van nieuwe Nederlanders gekomen die allemaal andere wensen kregen. Maar ook de opkomst van internet speelt een rol. Op een gegeven moment was er sprake van een perfecte storm, in negatieve zin.’ Vooral vanaf de jaren 90 ging het hard.

Gebieden als de Westermarkt kunnen dus wel een update gebruiken, maar dat moet grondig gebeuren. Eens in de zoveel tijd grijpen eigenaren van winkelgebieden naar nieuwe vloeren, hanging baskets of het aanbouwen van een overkapping, maar dat zijn geen structurele oplossingen, denkt Wijntuin. Vooral aan de programmering moet gesleuteld worden. ‘Het gaat om meer dan winkels. In weinig aantrekkelijke winkelcentra gaat het om het toevoegen van detailhandel, horeca en kleinschalige bedrijfjes. Maar ook wonen, werken, recreëren en maken kunnen daar een plek krijgen.’

Wijkwinkelcentra hebben dus absoluut bestaansrecht, denkt de strateeg. ‘Je moet wegbewegen van termen als winkelcentrum en dus veel meer verschillende soorten voorzieningen toestaan. Waarom zou een naaiatelier waar van oude spijkerbroeken nieuwe tassen worden gemaakt en verkocht niet ook in een winkelcentrum kunnen passen? De tijd van eendimensionale retail is voorbij, overal is behoefte aan aantrekkelijke plinten.’ Wijntuin kent een voorbeeld van een opdrachtgever die in een grote meubelboulevard een pastafabriek heeft laten landen, waar pasta wordt gemaakt met mensen uit de buurt en een deel van de winst naar een maatschappelijk doel gaat. Het is een schoolvoorbeeld van wat er mogelijk is.

Niet nog een supermarkt

Maar zitten verhuurders wel op maatschappelijke doelen te wachten? Zij willen tenslotte vooral hun huur kunnen innen. Wijntuin gebruikt daar de 40/40/20-aanpak voor: bij 40 procent van de winkels, zoals de grote ketens, mag de verhuurder de hoogste huur rekenen. Bij het tussenregime van eveneens 40 procent rekent hij een iets lagere huur. In die categorie vallen grotere winkels die niet bij ketens horen. De laatste 20 procent is bestemd voor ‘impactondernemers’: aan hen vraag je weinig tot geen huur. Het voordeel volgens Wijntuin is dat die laatste groep ‘attractiewaarde’ heeft. ‘Dat is een motor die waarde creëert voor het geheel.’

De oplossing is dan ook niet om nóg een supermarkt toe te voegen in een gebied waar er al twee zijn. Je moet het hele gebied herdefiniëren. En ja, dat gaat makkelijk als er maar één eigenaar is, zoals Wereldhave. Bij veel kleinere verhuurders, zoals op de Westermarkt, is dat een lastiger kunstje. ‘Maar als je niet herdefinieert, zijn dit soort centra ten dode opgeschreven.’

Wijntuin werkt momenteel aan een advies voor het kernwinkelgebied in de binnenstad. Ook daar is nog flink aan te sleutelen: het aantal bezoekers daar daalt met de jaren. Maar Wijntuin ziet dat het college en de gemeenteraad razendsnel doorpakken om de neerwaartse spiraal zoveel mogelijk te remmen. ‘Daardoor ligt er nu ook een budget om het winkelgebied een impuls te geven.’

In Tourtje Tilburg gaat Tim Frenken dit keer langs bij het Ketelhuis: een blikvanger in de Spoorzone, waarbij een oud verwarmingshuis nét gered kon worden van de sloophamer en nu opgetopt wordt met nieuwe woningen. Uniek aan het complex is dat er aan de buitenkant gebruik is gemaakt van een cassettegevel die geïnspireerd is op de stoere vuurkasten die ooit in het ketelhuis stonden. De platen aan de gevel veranderen trouwens van kleur, afhankelijk van de plek waar je staat. Ze kunnen verkleuren van brons naar bruin en groen en het gebouw geeft uit elke hoek van de stad dus een ander aangezicht.

Een grote koe in de tuin

Wie ook steeds op zoek is geweest naar andere manieren om naar de stad te kijken, is Merijn Bisschops. Bisschops is componist, fotograaf en kunstenaar en maakte het fotoboek Tilburg Stadrandschap. Een boek dat begon bij een oude eik. ‘Deze oude eik staat in Berkel-Enschot. Toen ik daar net kwam wonen stond deze boom tussen twee akkers, nu is daar de wijk Koningsoord in de plaats gekomen.’ Op de foto zie je dat de boom inmiddels omringd is geraakt door huizen.

Het was het startpunt voor een zoektocht naar waar de stadrand ligt. ‘In het boek geef ik daar niet concreet antwoord op, maar roep ik vooral die vraag op. Waar kan de stadrand in de toekomst liggen? Wie weet wel tegen de duinen aan.’ Bisschops signaleerde dat er in Tilburg vaak harde grenzen zijn tussen de stad en de natuur, bijvoorbeeld tussen een grote loods en een groenstrook. ‘Op Google Maps zag ik een stuk groen staan, maar daar bleek toch ineens een distributiecentrum van de Bijenkorf te staan. De natuur heeft daar moeten inleveren.’

De coronatijd gebruikte Bisschops om vorm te geven aan zijn idee. ‘Midden op de dag zag ik tijdens het wandelen een keer een jonge das lopen. Die zit nu ergens in een opvang. Maar het roept de vraag op: is er nog wel plek voor de das? Dat zette mij aan het denken.’ Hij nodigde gastschrijvers als stadsdichter Frederike Luijten en Anton Dautzenberg uit om hun invulling aan het ideaal te geven. Arthur Kok schrijft in het boek van Bisschops: ‘De natuur is net als de stad een ideaal. We hebben de neiging het buitengebied te zien als tussenruimte, de open onbezette plek tussen die twee idealen.’

De foto’s van de kunstenaar houden het midden tussen kunst, kitsch en kiekjes, zo definieert Bisschops zijn boek. ‘Ik denk dat er foto’s tussen zitten waarvan mensen de locatie niet zullen herkennen, behalve als ze toevallig hun hond daar uitlaten. De reis is denk ik het belangrijkste van mijn boek.’ En er zijn ook heus zachte grenzen te vinden, blijkt als er op het scherm een foto verschijnt van een alleraardigst optrekje in Koolhoven met een Schotse hooglander in de achtertuin. Het is een subtiele oproep aan alle bewoners van stad én platteland: houd ook het groen een beetje in de gaten, voor je het weet is door het grijs opgeslokt.

Markant figuur maakt markante figuren

Hoe hééft-ie er mee weg kunnen komen? Dat is wel een beetje de vraag die menigeen op de lippen brandt als ze het oeuvre van Carel Weeber bekijken. Wouter Vanstiphout is schrijver van het boek Autonoom, 100% Carel Weeber en bezichtigde eind jaren 80 voor het eerst een werk van de architect: de ‘Peperklip’ in Rotterdam. ‘Dat staat nu midden in een woongebied, toen stond het midden in de haven. Het was een ufo-achtig gebouw dat zich op geen enkele manier iets leek aan te trekken van zijn omgeving. Ik vond het fantastisch, op een manier zoals je een heel hard rocknummer ook fantastisch kunt vinden.’

Hij raakte gefascineerd door Weebers werk, maar hij zwoer plechtig aan zichzelf dat hij nooit een boek zou schrijven over een levende architect. Die architecten zouden zich te graag willen bemoeien met de inhoud van het boek en hun nalatenschap veel te veel willen promoten, denkt Vanstiphout. ‘Ze zeggen altijd dat je je helden nooit moet ontmoeten, maar toen ik Carel ontmoette viel dat niet tegen. Hij was net zo uniek en afstekend bij zijn omgeving als zijn gebouwen zijn.’

Dat het een markante man is, bewijst de carrière van Weeber wel. ‘Op een gegeven moment was Carel de jongste hoogleraar aan de TU Delft. Toen hij 65 werd, heeft hij zich uit laten schrijven uit het architectenregister en is hij vertrokken naar Curaçao, waar zijn vader vandaan kwam en waar hij tijdens de Tweede Wereldoorlog gewoond heeft. Hij is daar opnieuw begonnen aan een nieuwe architectencarrière en heeft hij aan het tropisch klimaat aangepaste architectuur gerealiseerd.’ Met Weeber reisde Vanstiphout af naar Curaçao. Hij sprak meermaals met de architect.

Het was de bedoeling om een monografie te maken, maar het onderzoek van Vanstiphout werd steeds persoonlijker. De schrijver kenschetst een man die in alle opzichten verschilt van andere architecten. ‘Hij heeft nooit geschetst. Hij las het programma van eisen, ging erover nadenken en langzamerhand vormde in zijn hoofd een beeld van hoe het zou moeten worden. Hij ging zitten achter zijn tekentafel en tekende elke verdieping op een nieuw vel. Hij begon linksboven en eindigde rechtsonder.’

Zijn unieke manier van werken was een voortvloeisel uit zijn levenshouding. ‘Hij trok zich van niemand iets aan. Normaal willen architecten aardig en leuk gevonden worden. Carel niet, hij had een ongelofelijk zelfvertrouwen en wilde gewoon liever provoceren. Dat koste hem ook wel eens een opdrachtgever’, zegt Vanstiphout. Maar ondanks zijn brutaliteit wist Weeber het tóch te schoppen tot een van de meest belangrijke architecten van zijn generatie.

Weeber raakte geïnspireerd door grote moderne steden. In zijn jonge jaren zag hij Caracas, de hoofdstad van Venezuela, en New York. Grote gebouwen, grote auto’s, jazzmuziek: Weeber raakte erdoor bevangen en dat liet zich soms moeilijk rijmen met de Hollandse nuchterheid die, zeker net na de oorlog, onontkoombaar was. ‘Kort na de oorlog bezocht hij iedereen die er nog was in Nederland, en daarna ging hij skiën in Zwitserland. Hij heeft een veel groter wereldbeeld. Het is echt een bijzonder briljante geest.’

Voor gemeenschappen bouwen

Na een interventie van kunstcollectief YAFF over gemeenschappelijke ruimte schuift Sanne van Manen aan. Tot voor kort werkte Van Manen voor het toonaangevende bureau MVRDV als architect, inmiddels heeft ze een eigen bureau en werkt ze hard aan het mede door haarzelf opgerichte Platform Woonopgave. ‘Met dat platform willen we dat de focus niet alleen op aantallen woningen en snelheid komt te liggen. Er wordt nauwelijks bevraagd voor wie we moeten bouwen, waar we nog kunnen bouwen en hoe we ervoor zorgen dat woningen ook betaalbaar blijven en niet over vijf jaar wéér onbetaalbaar zijn.’ Het adagium van ‘bouwen, bouwen, bouwen’ staat de architecte niet aan.

Terechte vragen. Want uit een analyse die het platform voor Tilburg deed, blijkt dat 32 procent van de woningvoorraad sociale huur is, maar dat er behoefte is aan een aandeel van 48 procent. Dat matcht dus niet. Het Platform Woonopgave probeert dat soort problemen te agenderen en ten goede iets te veranderen. ‘We merken dat er een negatieve stigmatisering op sociale woningbouw zit, terwijl dat vroeger de voorlopers waren. Wij zouden zeggen: maak die sector breder toegankelijk, ook voor mensen die twee keer modaal verdienen. Dan heb je veel meer eigenaarschap.’

Betere huurvoorwaarden zorgen er daarnaast voor dat mensen meer ontspannen kunnen leven, betoogt Van Manen. ‘Als je niet te veel huur hoeft te betalen, kun je ook een keer uit eten, misschien eens van baan wisselen of is er ruimte om een relatie stop te zetten. Te hoge huren hebben veel verborgen maatschappelijke kosten en zorgt ervoor dat mensen heel veel dingen niet meer kunnen doen.’ Ze vindt het illustratief dat woningen die vroeger op een salaris van één werkende man gekocht konden worden, inmiddels zelfs voor tweeverdieners te duur zijn.

Van Manen en haar partners maakten een actieprogramma met tien punten. ‘We willen ervoor zorgen dat we vanuit gemeenschappen naar de opgaves gaan kijken. Dat kost tijd, maar misschien help je er ook bestaande gemeenschappen mee en kun je bij nieuwe woningbouwopgaven ook bestaande plekken verbeteren. Er gaat maar 0,1 procent van budgetten naar de preventie van zorg.’ Daar zit verbetering in. En ook in de ontwerpen: meer daglicht van meerdere kanten, bredere gangen, meer ruimte voor ontmoeting.

In Rotterdam gaat het platform nu op zoek naar nieuwe woningen in de bestaande stad: hoeveel woningen kun je vinden door leegstaande panden te vullen en door te grote woningen te delen? ‘Dat moet een soort tentoonstelling door de wijken worden, waarbij we mensen betrekken en laten meepraten. Op die manier proberen we dat verhaal te vertellen. Het is een project dat een voorbeeld stelt.’

Van Manen heeft haar idealen al kunnen uitdragen bij de selectie van de Tilburg Architectuurprijs, waar ze in de jury zat. ‘Alle drie de winnaars omvatten meer dan alleen het project zelf. Ze voegden sociale woningbouw toe, hadden een collectieve ruimte voor bewoners gecreëerd of realiseerden een gemeenschappelijk binnenterras. Het waren stuk voor stuk projecten met veel kwaliteit’, zegt ze. Mensen die willen meedenken met het platform, worden uitgenodigd vooral eens een mailtje te sturen.

Martijn Neggers had zoals gebruikelijk weer het laatste woord tijdens de talkshow. En daarmee ook het laatste woord van dit jaar, want de volgende BOUWSTOF is pas weer op 19 maart 2025.