Als wethouder en in zijn vorige functie als directeur van het Architectuur Instituut Rotterdam heeft Bas van der Pol veel met mensen gesproken over omgevingskwaliteit. Dat ware goede gesprekken, maar Van der Pol wil meer. ‘Te lang hebben we een planologische discussie gehad. Dan ging het bijvoorbeeld alleen over grond of mobiliteit. Dat kan nu gewoon niet meer. De gesprekken moeten gaan over het maken van leefbare plekken voor iedereen.’
Zijn ideale beeld van leefbaarheid is een compacte, stedelijke en groene stad. ‘De grote kracht van Tilburg is de verwevenheid tussen stad en ommeland en dat het buitengebied zo dichtbij is. Als we dat ommeland in stand willen houden, moeten we dus in de stad compact gaan bouwen. Ik wil daarbij de regie nemen. Ik vind dat wij als lokale overheid ook weer echt stedenbouwkundige plannen moeten gaan maken, zoals we hebben gedaan in de Oostflank en nu doen bij het Kenniskwartier.’
Daarmee moet de gefragmenteerde stad die Tilburg is tot een eenheid worden gesmeed. Het Louis Bouwmeesterplein als de plek waar het centrum en de Korvelseweg aan elkaar worden gehecht. De Besterd, die door de sloop van het Blauwe Gebouw meer dan ooit in verbinding kan komen met de Spoorzone. Of de transformatie van het politiekantoor, als schakel tussen het Wilhelminapark en het Museumkwartier. Archipunctuur, om de herdgangen van vroeger tot een stad te maken.
Van der Pol verheft het hyperlokale denken dan ook tot zijn persoonlijke stokpaardje. ‘Bij de Besterd gaat het niet alleen om die hoek van het Blauwe Gebouw. Je hebt op de Besterd bijvoorbeeld ook een braakliggend terreintje dat helemaal afgetimmerd is. Dat hebben we jarenlang laten gebeuren. Daar kun je snel overheen stappen omdat het de stad niet echt vooruit helpt, maar ik heb gezegd: bel die eigenaar eens. En als hij niks wil, ga dan in gesprek over hoe we daarop kunnen sturen.’
Die terreintjes zijn kleine maar betekenisvolle plekken die zich er goed voor lenen om ruimtelijke uitvinders en ontwerpers weer te laten nadenken over hoe de stad eruit moet zien, denkt de wethouder. ‘Op dat soort locaties kunnen we een fantastische stadswoning maken, voor een gezin of voor een groepje studenten. Daar kun je makkelijk een ontwerpcompetitie voor wegzetten. Dan communiceer je als overheid ook dat je zo’n wijk als de Besterd belangrijk vindt. Het gaat mij ook om het allerkleinste schaalniveau.’
We hebben ontwerpkracht nodig. Begenadigde ontwerpers die oplossingen verzinnen waar niemand eerder aan dacht. De woningopgave in de dorpen is zo’n kwestie waar we niet op de oude voet door kunnen gaan. ‘We kunnen daar geen tweekappers blijven bouwen. We moeten op zoek naar een nieuwe typologie die compact en stedelijk is, maar ook de dorpse kwaliteit heeft. Of neem de verdichting van onze bedrijventerreinen: we hebben daar tot dusver helemaal geen praktijk in. Iemand zal dus het wiel moeten uitvinden. Daar moet je goed curatorschap op zetten.’
Om die en andere opgaven te tackelen, zoekt de wethouder een plek die die ruimtelijke denkers kan verzamelen en faciliteren. CAST kan daarin een belangrijke speler zijn. ‘Maar ook een stadsatelier vind ik interessant. Alexander D’Hooghe was verantwoordelijk voor de transformatie van de Antwerpse Ring. Hij heeft toen langs de Ring lokale ateliers opgezet waar mensen uitgenodigd werden om mee te denken. Inwoners dachten mee over hun eigen leefomgeving en over het grote geheel van de hele ring. Ik vind dat een heel mooi proces.’
Ook aan de andere kant van het continent deed Van der Pol inspirerende voorbeelden op. Hij sprak eerder met architectenbureau White Arkitekter in Zweden. Die moesten de verplaatsing van het mijndorp Kiruna, net boven de poolcirkel, in goede banen zien te leiden. ‘Van dat gesprek leerde ik dat het belangrijk is na te denken hoe je mensen meeneemt in een verandering. Een inwoonster van dat dorp kreeg steeds meer weerstand tegen de verhuizing, maar na een beetje doorpraten bleek dat ze vooral bezorgd was dat ze niet meer naast haar buren kon wonen. Zij zijn toen samen verhuisd.’
Het is die vorm van betrokkenheid die de wethouder bij de inwoners van zijn stad wil tonen. Het gaat niet alleen om voortbewegen, het gaat ook af en toe om stilstand. ‘Soms moeten mensen afscheid nemen en een periode van rouw doormaken. Dat is een belangrijk besef om te hebben. Ook in onze stad, als we bijvoorbeeld aan sloop-nieuwbouw gaan doen. De oriëntatie is belangrijk. Om ons heen kijken. Daar moet tijd voor zijn.’
Van der Pol roemt de Antwerpse en Zweedse initiatieven. Het zijn dat soort experimenten die hem begeesteren. Ook in Tilburg zijn er proeven te vinden die het karakter van de stad prikkelen. ‘Ik denk bijvoorbeeld aan De Pont en de drive-inwoningen van Neutelings Riedijk. Die werden gebouwd in een tijd dat het slecht ging met de stad, dus het is best moedig als je dan zoiets doet. En ik denk aan de Interpolistuin: het was heel uniek dat de toren daarnaast compact en hoog werd opgebouwd. Tilburg was destijds nog helemaal geen hoogbouwstad.’
Dat het architecten soms aan tijd, middelen of ruimte ontbreekt om buiten de kaders te denken is funest voor de bouw- en ontwerpcultuur in de stad en voor nieuwe experimenten. ‘Ik denk dat ontwerpers ons juist kunnen helpen om in financieel zware tijden slimmere keuzes te maken. Ik hoop dat bureaus daartoe in staat blijken. De afgelopen jaren is de ontwerpsector minder belangrijk gemaakt. Landelijk en lokaal architectuurbeleid is afgeschaft. Ik denk dat er mensen zijn die weer een leidende rol kunnen oppakken, maar ik heb daar in mijn eentje beperkt invloed op’, vindt hij.
Van der Pol wil gaan werken aan wat hij als zijn opgaven ziet. De binnenstad, de Spoorzone en de Piushaven zijn volop in beweging, dus wil de wethouder ook zijn blik wenden naar de naoorlogse wijken in Tilburg-Noord en Tilburg-West, de bedrijventerreinen en de dorpen. Samen met ruimtelijke denkers, met burgers en met professionals bouwen aan de stad. ‘Dat gaat echt niet ineens allemaal goed. Ik vind dat we geduld moeten durven hebben om de juiste keuzes te maken.’