Waar wel en waar niet?
Marc Olthuis werkt als stedenbouwkundige aan de nieuwe hoogbouwvisie van de gemeente. ‘De oude stamt uit 2017. Toen speelden er hele andere problemen dan nu’, vertelt Olthuis. ‘Hoogbouw is een van de middelen waarmee je verdichting kunt bereiken. Het betekent niet alleen dat we hoge torens in de Spoorzone neerzetten: hoogbouw kan ook een basement van bijvoorbeeld vijf lagen zijn met daarop een hoger bouwdeel. Gebouwen in Parijs hebben zo’n zes tot acht lagen: dat is een manier om heel dicht in de stad te kunnen bouwen.’ Het levert daar een prettig woonklimaat op, denkt de stedenbouwkundige.
Per gebied kijken Olthuis en zijn collega’s wat daar passend is. In West komen er 10.000 woningen bij, in Noord 5000, in Zuid 2000, en elk gebied vraagt dus om een eigen benadering. ‘In gebieden die wat minder dynamisch zijn kun je nadenken over een iets hoger blok dan normaal. In de Spoorzone denken we nu aan gebouwen van 90 meter of hoger. Dat is voor de Piushaven al te hoog: daar is 50 meter een mooie hoogte. De plek bepaalt hoe hoog een gebouw kan zijn. In de binnenstad vindt niemand een gebouw van 25 meter hoog gek, maar in een woonwijk is dat anders.’
De gemeente heeft een kaartje gemaakt wat waar mogelijk is. Voor verschillende gebieden hanteert de gemeente een hoogte van maximaal 50 meter, maximaal 70 meter of 90 meter en hoger. Op de bedrijventerreinen studeren ze nog, zegt Olthuis: daar kunnen bedrijven op termijn misschien ook de hoogte in. Al zijn er ook gebieden waar de gemeente het liefst helemaal geen hoogbouw meer ziet verrijzen: de buitengebieden en de linten zijn uitgezonderd van nieuwe hoogbouw.
Belangrijk bij hoogbouw is dat het ‘kritische massa’ heeft, zoals Olthuis het noemt: hogere gebouwen neerzetten op een klein oppervlak vlakbij ov-knooppunten, zoal stations Tilburg en Tilburg Universiteit. ‘Je kunt dan plekken creëren waar automobiliteit een veel kleinere rol speelt en waar het draagvlak voor voorzieningen dermate hoog wordt dat de afhankelijkheid van de auto veel kleiner wordt.’
Het type hoogbouw is daarbij ook van belang. ‘De Cenakeltorens staan op een plek waarbij het niet erg is dat ze monofunctioneel zijn. Die gebouwen doen niet veel met de omgeving. In dynamischere omgevingen is het juist heel belangrijk dat er iets te beleven is in de plint: je wil levendigheid, een hal waar veel mensen binnen en buiten lopen.’ Olthuis vindt dat hoogbouw iets is dat je ‘de omgeving aandoet’: het beperkt het uitzicht, het geeft schaduw en wind, dus moet het ook iets teruggeven aan de stad.
De Havenmeester in de Piushaven is een goed voorbeeld van een gebouw dat dat gedaan heeft. ‘Dat is gebouwd naar het Amerikaanse model: je hebt een basement van zes tot zeven lagen, en ergens in dat basement mag een hogere toren komen. Hoe hoger het gebouw is, hoe meer van het basement een openbare functie op de begane grond moet hebben.’ De Havenmeester heeft een binnentuin die overdag vrij toegankelijk is, en door de komst van het complex is het pocket park bij de haven meer gaan bruisen.
Een van de vragen die nog op tafel ligt is of hoogbouw ook geschikt is voor gezinnen. ‘Ik denk deels. We hebben op dit moment meer eengezinswoningen dan gezinnen en in de toekomst gaat die verhouding nog meer veranderen: steeds meer mensen wonen alleen. We moeten nadenken over hoe we die samenstelling van de samenleving in één gebouw kunnen huisvesten’, geeft Olthuis aan. ‘Een mooi uitzicht is kennelijk iets voor hoge inkomens: daar wil ik vanaf. Ik wil dat we naar die gebouwen gaan kijken als buurten, waar je eenzelfde mix kan maken als in andere wijken. We doen nog te weinig om hoogbouw voor gezinnen geschikt te maken.’
Op het verhaal van Marc Olthuis wordt in de zaal verschillend gereageerd. De mevrouw die het aan het begin van de avond over spannende ontwerpen had, heeft medestanders gevonden. The Valley op de Zuidas wordt genoemd als een spannend gebouw, met de vraag of we daar in Tilburg niet wat meer inspiratie uit zouden kunnen putten. ‘Bijna alle gebouwen hebben hier een plat dak. In Den Haag zie je torens met spitsen; dat vind ik een verrijking.’
Hoogbouw in de dorpen moet ook niet worden uitgesloten, zegt een meneer uit Udenhout. ‘We hebben in Udenhout een heel hoog, markant gebouw dat voor iedereen boegbeeld is. Dat zijn plekken waar je over hoogbouw kunt nadenken: de hoge silo van de Boerenbond. Die staat er al jaren en wordt nu niet gebruikt’, zegt hij. ‘In Udenhout zijn we bezig met een station, dat kan voor het dorp een enorme boost zijn’, erkent Olthuis. Sommige aanwezigen denken dat hoogbouw in een dorp ook een soort statement kan zijn. ‘Achter Haverleij zat het idee dat je in het groen woonde, maar tegenwoordig kun je je goed voorstellen dat je zoiets meer in een toren concentreert.’
Meer dan hoogbouw alleen zijn de bezoekers deze avond ook geïnteresseerd in het voorzieningenniveau. ‘We hebben in Tilburg het beleid dat zegt dat er geen commerciële functies mogen worden toegevoegd buiten de winkelcentra’, geeft een mevrouw aan. Olthuis: ‘Ik probeer dat wel mee te beïnvloeden, maar we moeten de discussie er echt over aangaan. We moeten niet bang zijn om op andere plekken interessante functies te maken.’